2 Petrus 3:1-4
‘Geliefden, dit is al de tweede brief die ik u schrijf. In mijn brieven probeer ik, door uw geheugen op te frissen, u tot het zuivere inzicht te brengen. Herinner u de voorspellingen van de heilige profeten en het gebod van onze Heer en Redder, dat u door uw apostelen is overgeleverd’ 1,2.
Petrus vertelt dat dit zijn tweede brief is, die geadresseerd werd aan dezelfde gelovigen in Klein-Azië, van wie 1 Petrus 1:1 spreekt. Waarschijnlijkheid had hij hun vroeger al het evangelie gebracht. Zij moesten zijn waarschuwingen en aanwijzingen vooral niet vergeten maar blijven onthouden. Daarom schrijft hij ook nu enkele hoofdgedachten op, zodat de broers en zusters deze nog eens kunnen lezen en herlezen. Het geheugen opfrissen is nodig om de juiste weg te blijven gaan, zoals ook Paulus schreef: ‘Hetzelfde aan u te schrijven is voor mij niet verdrietig en voor u is het veilig’ (Fil.3:1).
De lezers moeten continu bezig zijn met de woorden die de heilige profeten gesproken hadden. Daarnaast moeten ze ook de brieven van de apostelen, die de geboden van hun Heer op betrouwbare wijze overleverden, blijven bestuderen. Petrus kent daarmee dezelfde waarde en autoriteit toe aan de evangeliën en brieven van de apostelen als aan de boeken van de oudtestamentische profeten. Hoe meer men zich erin verdiept, hoe gemakkelijker Gods Geest nieuwe gedachten uit het plan van God kan openbaren. De rechtstreekse inspiratie in de gelovige is op die manier onlosmakelijk verbonden aan het voorstellingsmateriaal dat aan de Bijbel is ontleend. Het gaat om het dienen van de ware God, de God en Vader van Jezus Christus.
Griekse afgoden
Wie zijn voorstellingen en begrippen over God niet nauwkeurig toetst aan de Bijbel, krijgt met andere, vreemde goden te maken. Paulus schreef: ‘Want al zijn er ook die goden genoemd worden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde (zoals er veel goden en veel heren zijn), toch is er voor ons maar één God: de Vader, uit Wie alle dingen zijn en wij voor Hem, en één Heer: Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn en wij door Hem’ (1 Cor.8:5,6).
De god van de Joden is een andere dan die wij kennen uit het Oude en Nieuwe Testament. Daarom is de god van het tegenwoordige Israël onze God niet, want hij is niet de Vader van onze Heer Jezus Christus. Dit volk conformeert zich immers niet ‘aan het gebod van onze Heer en Heiland, dat door uw apostelen aan u is overgeleverd’ (vert. Brouwer). Jezus zei in Johannes 8:54: ‘Mijn Vader is het, die Mij eert, van wie U zegt: Hij is onze God en U kent Hem niet, maar Ik ken Hem’. Zo willen wij ook niet verbonden zijn met goden die dwalingen en valse leringen inspireren. Zij zijn in strijd met het eeuwig plan van onze God, zoals Hij dit liet zien in Jezus Christus. Wij mogen de woorden van apostelen en profeten als bouwstenen gebruiken om, geleid door Gods Geest, de zuilen in de tempel van God te laten verrijzen. Hun gedachten zijn als het zaad dat in een vruchtbare aarde gestrooid, een gewas geeft van volkomen gerechtigheid.
De lezers moeten niet door satan of zijn geïnspireerde dwaalleraars om een dwaalspoor worden gebracht. Daarom herinnert Petrus hen – net als in zijn vorige brief – aan de heerlijkheid die voor hen weggelegd is. Ook herinnert hij hen aan de zekerheid van een geestelijke overwinning. Hij waarschuwt hen concreet voor een manier van leven die naar het verderf voert. De geadresseerden moeten de apostolische boodschap zelf realiseren. Iedere zonde blokkeert de weg om het voorgestelde doel van redding en heerlijkheid te bereiken. Men moet niet luisteren naar dwaalleraars. Men kan beter de woorden van de heilige profeten overwegen, die verwijzen naar de tijd en het verbond waarin wij nu leven. De lezers moeten daarbij ook de opdrachten en bevelen, die Jezus gegeven had, nauwkeurig opvolgen.
Er is een nieuwe tijd aangebroken, waar de oude mannen van God al over geprofeteerd hadden. Jezus had in woord en daad aangetoond wat de bedoeling was. Na zijn lijden en sterven gaf hij zijn volgelingen de mogelijkheid om de weg te gaan die omhoog voert. Op deze manier zal een geestelijk volk en een heilig priesterschap gevormd worden. Wij willen ons ook aan deze gedachten vasthouden en ernaar leven.
‘U moet vooral niet vergeten dat er in de laatste dagen mensen zullen komen die jullie geloof bespottelijk maken. Het zijn mensen die hun eigen slechte verlangens volgen’ 3.
Het vasthouden van het plan van God met de mens en de schepping is niet gemakkelijk. De kerkgeschiedenis heeft bewezen, dat veel mensen al snel de hoge weg verlieten en deze zelfs lasterden. In Openbaring 2:5 moest de Heer al waarschuwen: ‘Bedenk dan van welke hoogte U gevallen bent. Bekeer u en doe weer uw eerste werken’. Hoe verder de tijd vordert, hoe meer spotters er komen. Zij brengen een evangelie dat ingesteld is op het natuurlijke leven, een evangelie dat tegemoet komt aan natuurlijke verlangens.
Zij weigeren naar de wil van God te leven en kunnen het niet hebben dat de ware kinderen van God wél rechtvaardig leven. Omdat zij geen overwinningsleven kennen, gaan ze anderen, die dit wél kennen, belachelijk maken. Zij belijden liever: “Wij zijn onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad….” Zij houden vast dat zij in zonde ontvangen en geboren zijn en ook zondaars blijven tot de dood toe. Zij beweren: “Dat zij iedere dag hun schuld groter maken en geloven stellig dat zelfs hun beste werken met zonden bevlekt zijn….” Zij missen het ‘zuivere inzicht’. Zij kunnen nooit het hemelse heiligdom binnengaan (Hebr.10:22) als zij blijven letten op hun eigen situatie, waarin de werking en de kracht van Gods Geest worden gemist. Strijd en overwinning in de hemelse gewesten kennen ze niet. Omdat zij hierin niet geloven, worden zij niet bevestigd.
Pinksteren
De uitdrukking ‘in de laatste dagen’ werd door de apostel ook gebruikt op de Pinksterdag. Hij bedoelt hiermee de laatste periode in de reddingsgeschiedenis, waarin God in staat is ‘de mens van God’ tevoorschijn te brengen. Dit is het laatste stadium van zijn scheppingsplan om mensen te maken naar zijn beeld en als zijn gelijkenis. Deze ware geestelijke mens moet immers rechtvaardig zijn en gedoopt met Gods Geest om werkelijk aan het beeld van de Zoon van God gelijkvormig te kunnen worden. De spotters zullen echter juist dit groeiproces naar de volmaaktheid loochenen en als belachelijk voorstellen. Zij die naar het vlees verwekt zijn, zullen hen, die in de geestelijke wereld geboren zijn, verachten en vervolgen en zeggen:
‘Waar is de belofte van Zijn komst? Want vanaf de dag dat de vaders ontslapen zijn, blijven alle dingen zoals vanaf het begin van de schepping’ 4.
Spottend vragen deze schijnchristenen dan ook: ‘Waar blijft nu de belofte van zijn parousie, dat is van zijn toekomst of van zijn tegenwoordigheid?’ Zij bedoelen niet dé terugkomst van de Heer, want ze letten alleen op de tijd waarin zij leven. Ze bedoelen: waar zijn nu die geestelijke mensen die in een nieuw leven zouden wandelen, waarin Christus gestalte aanneemt? Wanneer komt dan de tijd, dat Jezus ‘komt, om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen en met verbazing gezien worden in allen die tot geloof gekomen zijn’ (2 Thess.1:10)?
Levend bij de doden
Deze lasteraars geloven niet dat het evangelie van Jezus Christus geestelijke mensen zal voortbrengen. Zij zien alleen natuurlijke mensen, want de meesten zijn nog niet los van de invloed van satan. Zij zijn nog niet van hun vijanden verlost. Ze zeggen dat het alleen bij het begin in de eerste christengemeenten nog goed was. Toen leek het erop dat er werkelijk een heilig en overwinnend volk geformeerd zou worden. Maar deze ‘vaders’ zijn al lang ‘ontslapen’, een woord dat hier voor het sterven van nieuwtestamentische gelovigen wordt gebruikt, want er wordt immers gesproken over de ‘parousia’ van onze Heer. Na het overlijden van deze eerstelingen van de nieuwe schepping werd het weer zoals het altijd geweest was, nadat de satan de aarde tot bezet gebied gemaakt had. Er mogen dan christelijke kerken en gemeenschappen zijn, maar volgens deze cynische twijfelaars is er in wezen onder de mensen – en ook onder de christenen – niets veranderd. Het is er met het christendom ook niet beter op geworden.
Wanneer beweerd wordt, dat alles blijft zoals het van het begin van de schepping was, wordt het woord van God krachteloos gemaakt, want na de schepping rustte God van zijn werk. Hij wordt vergeleken met de boer die, na het zaaien van het zaad, de zekerheid heeft dat het groeiproces begint. God zei tot de engelen (en niet tot een verzonnen heilige geest of een ongeboren jezus): ‘Laat Ons mensen maken naar ons beeld en als onze gelijkenis’. Ook dit woord (Gods Logos, Joh.1:1) zal doen wat Hem behaagt en datgene voortbrengen waartoe Hij het uitzond. Het valt niet krachteloos op de aarde. Uit de eerste Adam kwam de laatste, Jezus en uit deze zullen veel zonen van God geboren worden, want er staat: ‘Als zijn ziel zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij zaad zien’ (Jes.53:10). De schepping van God blijft niet zoals zij was en wordt geen mislukking, maar zij zal ondanks het werk van de satan, bevrijde, heilige en heerlijke zonen en dochters (uiteindelijk geslachtloos als de engelen) van God voortbrengen.