14. Geloofsgetuigen – van Adam tot Noach

<<<<<

Hebreeën 11:1-7

‘Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt en een bewijs van de zaken die men niet ziet. Hierdoor immers hebben de ouden een goed getuigenis gekregen’ 1,2.  

Er wordt hier gesproken over een bepaalde vorm van geloof, namelijk het geloof dat de Woorden van God aanvaardt, want alle geloof is nog geen zekerheid van wat men hoopt. De Bijbel geeft beloften en wanneer men deze accepteert, krijgt men hoop. Omdat de Woorden van God vast zijn en Hij geen spijt heeft van de beloften die Hij gedaan heeft, is men ook zeker dat de dingen die men gelooft en hoopt, gerealiseerd worden. Het geloof is een middel om iets in de onzienlijke wereld te aanvaarden en dit zich als kennis of hoop toe te eigenen.

Door het geloof weten wij dat God bestaat, dat er engelen en gevallen engelen, de demonen zijn. Dat er een strijd is tussen licht en duisternis en dat de mens in deze worsteling een rol speelt. Door het geloof maakt men zich de inhoud van de belofte eigen. Ook de ouden, de gelovige voorvaders, letterlijk de oudsten of presbyters, die geloof hadden, kregen enige kennis van de onzienlijke dingen, omdat God met hen spreken kon. Door het geloof hielden zij de belofte vast, die God hun geschonken had en de Heer honoreerde dit door de belofte te vervullen en hun naam met eer in zijn woord te vermelden als mensen die enige kennis ontvingen van de gedachten en plannen van God in de onzienlijke wereld. Vlees en bloed hadden hun dit niet geopenbaard, maar hun geloof richtte zich op God en deze gaf hun ‘getuigenis’, dat zij door woord en daad doorgaven in deze wereld.

De doop IN water – De opstanding tot een nieuw leven

Getuigen kan men alleen van iets wat men ervaren heeft. Wij doen dit bijvoorbeeld van bekering, redding, bevrijding of genezing. In de waterdoop getuigen wij van onze opstanding tot een nieuw leven. Deze ouden ontvingen ‘een’ getuigenis. Zij wisten immers maar een enkel ding uit de onzienlijke wereld en zij hielden dit in het geloof vast en God maakte dit in hun leven tot werkelijkheid. Zij bezaten slechts enkele gedachten uit het plan van God en die enkele waarheden werden in hun leven gerealiseerd.

Nog steeds is de Paulus bezig om het Oude Testament met het betere en rijkere Nieuwe te vergelijken. Hij sluit nu ook de tijd vóór de wet bij dit mindere verbond in. Door de boodschap van Jezus en van de apostelen ontvingen wij meer inzicht in Gods plan. De volle waarheid en bijna alle geheimen werden geopenbaard (Daniël 12:9 en Openbaring met 10:1-4 als uitzondering). Daarom kunnen wij ook een groter geloof ontplooien, hebben wij een betere hoop en een heerlijker én vollediger realisatie.

Alleen door het geloof

‘Door het geloof verstaan wij, dat de wereld (tijdperken) door het woord van God tot stand gebracht is, zodat de dingen die men ziet, niet ontstaan zijn uit wat zichtbaar is 3.

Van het ontstaan van de dingen weten wij niets anders dan wat het Woord van God, dat Hijzelf aan de mensen bekend gemaakt heeft, hiervan zegt. In plaats van ‘wereld’ staat in het Grieks ‘aeonen’ of tijdperken. De schepping vond plaats in verschillende fasen. Wij leven nu in de eerste periode van de herschepping of van de nieuwe geboorte van alle dingen. Alles is voortgekomen uit de onzienlijke van God die geest is. De regel is: alles wat zichtbaar is, wordt veroorzaakt door het niet waarneembare. Wij kennen deze waarheid, omdat wij weten dat al het goede en volmaakte van God komt en al het kwade, zoals ziekte, zonde, gebondenheid en leugen door demonen wordt veroorzaakt. Door het geloof wisten de ouden zoals Mozes, dat de wereld door de onzienlijke God geschapen was. Zij wisten niet hoe God verder zou handelen met de schepping die onder de vloek gekomen was. Zij kenden ook niet het doel dat God ondanks alles met de mens heeft.

Paulus schrijft hier aan de christenen uit de joden. Zij kenden natuurlijk de opvattingen van Farizeeën en Sadduceeën. De eerste (orthodoxe) groep miste ieder inzicht in de geestelijke wereld en bepaalde zich tot een uiterlijke godsdienst. De tweede ‘moderne’ groep geloofde zelfs niet in het bestaan van een geestelijke wereld, noch in het voortbestaan van de mens na de dood.

Kaïn en Abel

‘Door het geloof heeft Abel aan God een beter offer gebracht dan Kaïn. Daardoor kreeg hij een getuigenis dat hij rechtvaardig was; dit heeft God met het oog op zijn gaven getuigd. En door dit geloof spreekt hij nog, nadat hij gestorven is’ 4.

Abel had gemeenschap met God door het geloof. Daardoor kreeg hij enige kennis van het herstelplan. Wanneer hij een schaap offerde, was dit niet alleen om iets van zijn bezit aan God te geven, maar door het geloof wist hij dat er zonder bloedstorting geen vergeving was. Dit offeren met kennis van zaken was voor God een grote vreugde en Hij hield Abels geloof voor gerechtigheid en getuigde van hem dat hij een rechtvaardige was. Deze zekerheid of dit getuigenis ontving Abel weer door het geloof. Dit bewerkte toen in hem de zekerheid van de gerechtigheid, de vrede en de blijdschap. Kaïn bracht wel van zijn bezit iets om te offeren, maar had geen kennis van het plan van God. Hij was niet door geloof met God verbonden, zodat God hem iets kon meedelen. Daarom werd hij boos en vol afgunst. Hij kende geen gerechtigheid door het geloof. Abel wist enkele dingen uit de onzienlijke wereld. Hij zag daar het verband tussen de onzienlijke zondeschuld en de manier, waarop deze schuld weggenomen moest worden. Van zijn offer, in het geloof gebracht, gaat na duizenden jaren nog een getuigenis uit. Hij kon dus van zijn gerechtigheid getuigen vanwege zijn offer.

Henoch

‘Door het geloof werd Henoch weggenomen, zodat hij de dood niet zou zien. En hij werd niet gevonden, omdat God hem weggenomen had. Vóór zijn wegneming kreeg hij namelijk het getuigenis dat hij God blij maakte’ 5.

Ook Henoch had gemeenschap met God. Hij wandelde voor Gods aangezicht als een rechtvaardige, dus als iemand die zich hield aan de wetten van God. Toen hij de goddeloze werken opmerkte en de harde taal hoorde die de van God vervreemde mensen en de geweldenaars openbaarden, zag hij het oordeel door het geloof (Judas 14 en Gen.6:4,11). Omdat hij God blij maakte, gaf de Heer hem bij zijn overpeinzingen hierover inzicht in de verdere ontwikkelingen en openbaarde Hij hem verborgenheden, namelijk dat God een scheiding zou gaan maken tussen de goeden en de kwaden. Hij profeteerde dat eenmaal ‘alle’ goddelozen gestraft zouden worden. God kende in het leven van Henoch aan de duivel geen recht toe; hem met het loon van de zonde, dus met de dood, uit te betalen.

Henoch stierf niet, evenmin als Elia. Hij ging dus ook niet naar het dodenrijk, maar werd rechtstreeks overgeplaatst in het paradijs van God. Toch was Henoch niet gedoopt met Gods Geest. Hij kreeg dus geen plaats in de ‘tempel’, maar wel in het nieuwe Jeruzalem. Geen wonder dat Abraham later ook over deze dingen dacht en naar de stad van God zocht en daarin hoopte binnen te gaan. Henoch ontving bij wijze van getuigenis, wat Jezus zijn leerlingen beloofde, namelijk dat ieder die in Hem geloofde (die dus rechtvaardig en God blij maakt), ‘de dood niet zou zien’, noch proeven.

‘Zonder geloof is het echter onmogelijk God vreugde te geven. Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat en dat Hij beloont wie Hem zoeken’ 6.

Henoch moet geloof gehad hebben, want anders had hij de gedachten van God niet kunnen verstaan, deze vasthouden en ernaar leven. Alleen wat naar zijn wetten functioneert, is voor God een grote vreugde. Alleen een rechtvaardige die dit door het geloof is, kan zo leven. De allereerste stap om op de weg van de redding te komen, is: het geloof te richten op God, met de geest te aanvaarden dat God bestaat en dat Hij niemand die tot Hem komt, zal verwerpen. Wanneer iemand serieus naar God zoekt, zal deze Zich aan hem openbaren en zal hij Hem ook vinden.

Noach

‘Door het geloof heeft Noach, toen hij een aanwijzing van God ontvangen had van de dingen die nog niet te zien waren, uit ontzag voor God de ark gebouwd, tot redding van zijn gezin. Daardoor heeft hij de wereld veroordeeld en is hij een erfgenaam geworden van de rechtvaardigheid die overeenkomstig het geloof is’ 7.

Ook in de voortijd zocht God naar mensen die geest bezaten. Het overgrote deel van de mensen was vlees, d.w.z. zij bemoeiden zich alleen met de dingen van deze aarde (Gen.6:3 en Matth.24:38). Daarbij werden ze nog geleid door zeer sterke demonen, geweldgeesten, zodat zelfs hun natuurlijke leven verdorven werd. Noach leefde echter rechtvaardig en zijn geest richtte zich op God. Deze zoekt zulke aanbidders die met Hem gemeenschap hebben. Daarom staat er: ‘Noach vond genade in de ogen van de Heer’ (Gen.6:8). God sprak met hem en vertrouwde hem zijn plannen toe. Dit contact gebeurde door de Geest van God.

Zo’n ‘aanwijzing van God’ vinden we ook in Lucas 2:26 bij de oude Simeon en in Hebreeën 8:5 bij Mozes. Bij Simeon wordt vermeld dat hem door Gods Geest een Godsspraak ingegeven werd dat hij de dood niet zou zien, voor hij de Christus van God gezien had. Deze gedachte kwam dus in zijn geest op en hij wist dat ze van God was en hij geloofde er daarom in. Mozes kreeg op deze manier een opdracht de tabernakel te bouwen.

De zondvloed

Op dezelfde manier werd aan Noach meegedeeld, hoe het oordeel over de aarde zou komen en kreeg deze rechtvaardige nauwkeurig opdracht hoe hij de ark moest bouwen om zijn gezin te redden. Noach geloofde de woorden van God en handelde ernaar, want hij had eerbied voor het woord van God. God rekende hem ook dit geloof tot gerechtigheid. Zijn hele leven was één boodschap van gehoorzaamheid en van gerechtigheid en zijn tijdgenoten hebben dit honderden jaren kunnen horen en zien. Juist de laatste 120 jaar, toen Noach bezig was de ark klaar te maken.

Smaad en bespotting

Ondanks smaad en bespotting bleef hij in het geloof volharden en werkte hij door. Zijn tijdgenoten hebben naar zijn boodschap niet geluisterd en zijn daarom onder het oordeel gekomen en veroordeeld. Noach heeft geloofd wat God zei en heeft er ook naar gehandeld en daarom heeft hij de gerechtigheid geërfd. Hij heeft de gerechtigheid dus niet verdiend, maar zij werd hem als een erfenis toegekend. Noach heeft ervaren dat de gehoorzamen buiten de veroordeling vallen, want dit is in zijn leven gerealiseerd en het is het getuigenis dat nu nog tot ons spreekt. Zij die in Christus zijn, zullen de dood niet zien. Zelfs wanneer in de eindtijd de zee van vuur of demonie over de aarde gaat, zal de gemeente niet omkomen.

>>>>>